De laatste tijd luister ik met mijn kinderen geregeld naar oude Urbanussketches: ‘De voetbalmatch’ en ‘Hell’s angels’ zijn momenteel de favorieten van mijn achtjarige zoon, maar ook zijn zussen kunnen er de humor wel van smaken. Het helpt dat ze de man al járen kenden van al die ‘speciale’ liedjes (‘1-2-3 rikke tikke tik’, ‘Madammen met een bontjas’). Waarvan ze al vlug inzagen dat ze op een andere manier vrolijk zijn dan die van Kapitein Winokio of K3 (met hun vrolijkheid is uiteraard niks mis; met geen enkele trouwens). Maar Urbanus – voelen ze – heeft ook van die ontroerende (‘De aarde’) of gedurfde (‘Vaarwel Theo’), en zelfs ‘vuile’ liedjes (gegeneerd gegniffel bij het begin van ‘Kodazuur’) … En een mix van al die dingen die mij zo heerlijk nostalgisch kunnen maken, zo’n mix zit in de onverbloemde Vlaamsheid van Wat wij moeten weten.
Wat maakt Wat wij moeten weten voor mij zo’n bijzondere familiestrip? Wel, het verhaal ademt familie, maar nogal atypisch: over drie broers en hun oude, eigenwijze moeder, bij wie de oudste, Valère, nog inwoont. Familie zijn is elkaar proberen te verdragen, en tussen het foeteren door (als ’t kan) ook: begrijpen, vergoelijken en graag zien, maar dat is niet altijd simpel wanneer drank zo bepalend is. Anders dan in de ‘gewone’ Vlaamse familiestrip spelen jonge kinderen geen rol van betekenis, maar de broers zijn natuurlijk wel – elk op hun manier – kinderen van hun fiere ‘Moedre’.
In Wat wij moeten weten – tevens de titel van de aandoenlijk door Moedre zelf samengestelde en voortdurend aangepaste huis-, tuin- en keukenencyclopedie, alias ‘den boek’ – heeft Linthout, zelf thuis met twee broers, zijn eigen familiegeschiedenis verbeeld. Dat ik het zo Vlaams vind, ligt aan het feit dat de anekdotes, ‘boerenwijsheden’, krachttermen en overdrijvingen stuk voor stuk zo uit de mond/kindertijd van mijn vader (een half jaar jonger dan Linthout) hadden kunnen komen.
In hoofdstuk 3, ‘De ingreep’, komt Linthouts familiewereld, vanuit Lokeren, recht naar die van mijn ouders. Moedre is opgenomen in een ziekenhuis in Aalst en de zware, ongemotoriseerde Valère vat een heldhaftige fietstocht aan van dik dertig kilometer richting zijn moeder.